Burnout is de waterpokken van het medische werkveld
Samen met een horde jonge dokters ben ik als semi-arts aan het werk op de spoedeisende hulp. Op een zeldzaam rustig moment tikt een ANIOS op mijn schouder: ‘Wij gaan koffie halen, wil jij ook wat?’ Ja, denk ik, ik wil een grote man met een neutrale gezichtsuitdrukking die mij vijf seconden lang ferm en kalm vasthoudt en dan zegt dat ik hier weg mag. ‘Een cappuccino graag’, zeg ik.
Ik zou mezelf niet omschrijven als bijzonder stressbestendig. Tijdens mijn coschappen lag ik in de weekenden vaak uitgeteld of met migraine op de bank. Als ik overdag mijn bloeddruk meet tussen twee patiënten door, tikt die soms de 170 systolisch aan: ik word een dokter met ‘wittejassenhypertensie’. ‘Beschouwend’, noemde men de specialismes die ik leuk vond – ik had me daar altijd bij voorgesteld dat er vooral veel werd gadegeslagen, gepeinsd, en traag doch berustend met het hoofd werd geknikt. Dat viel in de praktijk tegen.
Ik zal wel een extreem geval zijn, maar als ik zo om me heen kijk, heeft de rest het ook niet makkelijk. De arts-assistenten op de spoed rennen met rood aangelopen hoofden van patiënt naar patiënt. Het werktempo ligt erg hoog. Als ze een specialist in consult vragen of de CT-kamer bellen, worden ze afgeblaft, want de rest van het ziekenhuis heeft het óók veel te druk. Er worden nacht- en avonddienstblokken gedraaid van meerdere weken achtereen. Ze omschrijven hun werk als ‘een terrorbaan’. Geen wonder dat de helft van hen weleens overweegt om het bijltje erbij neer te gooien. In plaats van dat het ziekenhuis meer ANIOS per afdeling aanneemt of tijd vrijmaakt om ze te begeleiden, krijgen de jonge artsen een workshop burnout-preventie aangeboden. Met andere woorden: lossen jullie zelf het probleem maar op dat wij hebben gecreëerd.
Die burnout is intussen uitgegroeid tot de waterpokken van het medische werkveld: iedereen moet er een keer doorheen, en je kunt het maar beter zo vroeg mogelijk gehad hebben. Meer dan eens heb ik gehoord hoe een AIOS die terugkwam van burnoutverlof werd begroet met ‘vervelend, maar liever nu dan straks wanneer je al kinderen en meer verantwoordelijkheid hebt’. Er wordt niet hardop geklaagd over de werkdruk, want iedereen wil in opleiding of in de maatschap. De ambitieuze arts-assistent kan dus maar beter doen alsof haar stressbestendigheid ijzersterk is: overwerk, extra diensten, niets is haar te veel. Wanneer ze dan eindelijk in die felbegeerde maatschap is aanbeland, verwacht ze natuurlijk van haar jongere collega’s dat ze zich hetzelfde opstellen.
Ter illustratie wil ik u dit pareltje niet onthouden, van Hubert uit Wassenaar (in reactie op deze blog): volgens deze orthopedisch chirurg is burnout een ‘te makkelijk excuus voor de, voor sommigen als te veel gevraagde, werkdruk’ en had u maar een ander beroep moeten kiezen als u de stress niet aan kunt. Ik raad u aan om geen longtumor te krijgen, terwijl u onder behandeling bent bij deze orthopeed; straks krijgt u nog te horen dat longkanker een slap excuus is voor het feit dat u het roken niet aankunt.
Zelf probeer ik de burnout de komende jaren te ontduiken volgens de methode-Hubert: ik ga de acute stress van de kliniek voorlopig verruilen voor de chronische milde wanhoop die het verrichten van wetenschappelijk onderzoek kenmerkt. Maar mijn collega’s in het ziekenhuis stel ik de vraag: is die burnout nou echt zo onvermijdelijk, of gaat het hier om een onderliggende systeemziekte die al jaren onbehandeld door ettert?