Last van het imposter syndrome?

10 jan 2020

Hallo, ik ben Meike en ik heb last van het imposter syndrome. Herken je het gevoel dat je eigenlijk onvoldoende kennis hebt, voor datgene wat je doet? Fake it till you make it? Het staat niet in de DSM-V, maar misschien is dat wel nodig.

Nooit had ik bedacht dat ik in de psychiatrie zou werken. Laat staan de kinder- en jeugdpsychiatrie. De mensen van Talent&Care dachten echter dat dit goed bij mij zou passen en daarop vertrouwende ben ik gaan solliciteren. Maar veel achtergrondkennis had ik dus niet. Na een maandje inwerktijd, draaide ik mijn allereerste dienst. Dat wil zeggen: bereikbaarheidsdienst in de avond en nacht tussen twee werkdagen in. Je bent dan als enige arts-assistent bereikbaar voor de hele instelling met een kinder- en jeugdpsychiater als achterwacht.

Psychotisch
Overdag werd een psychotische jongen aangemeld, die niet meer hanteerbaar of veilig was bij de instelling waar hij verbleef. Hij had de hele dag geprobeerd zichzelf te wurgen en van het balkon te springen. Omdat de stemmen in z’n hoofd zeiden dat hij dat moest doen. Na eindeloze pogingen om hem uit te plaatsen (we zaten vol) werd uiteindelijk besloten een klapbedje op de Acute Opname bij te zetten. Wetende dat hij ergens in de avond met de ambulance gebracht zou worden, kreeg ik steeds meer last van m’n zenuwen. Nog nooit had ik een psychotisch iemand gezien! Moet ik deze jongen nu opnemen, beoordelen en het beleid gaan bepalen? Help!

‘Lagen de patiënt en ik ineens samen op de grond. Lekker begin’

Dus heb ik de achterwacht gebeld, situatie uitgelegd en de psychiater zou gelukkig ‘in huis’ komen.  Zodat we het samen konden doen. Maar ze moest nog wel een tijdje rijden voordat ze ter plaatse was. De ambulance kwam eerder dan verwacht en de jongen werd al de Acute Opname binnengereden. Dus ik begon toch maar vast met het gesprek. De jongen lag vastgebonden op de brancard. Toen ik hem naar de spreekkamer wilde helpen: Plof! Viel hij bij het afstappen zo de brancard af. Ik probeerde hem nog op te vangen, maar helaas. Daar lagen we met z’n tweeën op de grond. Door alle benzo’s die hij had gehad, ontbrak bij hem de kracht in zijn benen om weer op te staan. Gelukkig tilden de gespierde ambulanciers hem weer op zijn klapbed, maar dat begon dus lekker.

Beestjes uit de oren
Ik ademde diep in en begon mijn gesprek. De informatieverwerking bij de patiënt verliep langzaam, alsof hij tegelijkertijd nog 100 andere mensen tegen hem hoorde praten. Hij keek me achterdochtig aan en leek te verbloemen dat hij dingen hoorde en zag, die er niet waren. Als ik mijn aandacht op zijn familie richtte, plukte hij in de lucht. Later keek hij gebiologeerd naar de oren van de sociotherapeut. Met zijn gezicht op zo’n 20 cm afstand van de hare beschreef hij de oranje beestjes, die uit haar oren kwamen. Nu snapte ik wat men bedoelt met psychotisch zijn.

De rest van de nacht vulde zich met telefoontjes van de sociotherapeuten:

‘Mag hij nog meer benzo’s?’
‘Prima, maar pas over één uur, anders krijgt hij te veel achter elkaar.’

‘Hij is niet te houden. Ik moet de hele tijd achter hem aanlopen en bij alle deuren weghouden, zodat hij niet ontsnapt of andere jongeren wakker maakt. Daarnaast zakt hij steeds door z’n benen. Kan hij niet naar de separeer?’
‘Nee, hoe lastig en bewerkelijk hij ook is, hij is niet agressief of gevaarlijk. Dus hij mag niet naar de separeer.’

De hele avond dacht ik: Moet ik jullie nou adviseren over wat je doen moet? Met die ene maand ervaring, die ik heb? Ik had het gevoel dat ik elk moment door de mand kon vallen. Ze zouden er vast achter komen, dat ik eigenlijk helemaal niets wist.

Frisse moed
Goed dan, de vuurdoop had ik achter de rug. Iedereen verzekerde me dat de diensten normaal minder heftig waren. Dus met frisse moed begon ik aan m’n tweede dienst. Ik zat nog wat administratie af te handelen en wilde net naar huis gaan, toen mijn diensttelefoon afging. ‘Er is een ernstig geweldsincident op het terrein.’ Er was alarm gemaakt en sociotherapeuten van verschillende afdelingen hadden de agressieve jongen inmiddels overmeesterd. Ze belden om grof geschut in te zetten. Daarmee bedoelden ze mij!

Ik vond hen in de tuin. De 15-jarige jongen lag al scheldend en tierend op zijn buik. Vijf sociotherapeuten hielden hem op de grond gepind, maar hij bleef zich verzetten. Wat was er nou gebeurd? De autistische jongen met emotieregulatie problemen ging door het lint, toen andere jongeren ongevraagd zijn voetbal hadden gepakt. De drie sociotherapeuten die hem probeerden te kalmeren, hadden allemaal verwondingen. Een opgezette kaak, een bijtwond, een gekneusde duim en een flinke bult. Juist! Wat te doen?

‘Onhandig kroop ik tussen de heg en de jongen, zodat hij me kon zien’

Onhandig kroop ik tussen de heg en de jongen, zodat hij me kon zien. Ik moest mijn hoofd hiervoor bijna op de grond leggen, super professioneel natuurlijk. Hij bleef roepen dat z’n arm zo’n pijn deed. Als hij stopte met vloeken en rustig bleef liggen, mocht de sociotherapeut van mij zijn arm ietsje los laten. Dit lukte en hij kalmeerde een beetje. Al pratend konden de therapeuten, met kleine tussenstapjes, hem steeds meer loslaten. Twee sociotherapeuten hielpen hem overeind en begeleidden hem naar de afzonderingsruimte.

We spraken met hem af dat hij tijd zou krijgen om af te koelen. Over een kwartier zouden we terugkomen. Door veel op hem in te praten, te onderhandelen, een grote berg geduld en vooral de belofte dat hij zijn moeder mocht bellen, kregen we hem vrijwillig gesepareerd voor de nacht. Terwijl hij bijkwam van alle hectiek en stress van het afgelopen uur, deden de therapeuten en ik dat ook. In alle rust verbond ik de gewonde sociotherapeuten en zakte ons adrenalineniveau weer langzaam naar normaal.

Hoofd koel houden
Opnieuw dacht ik: Hoe weet ik nou wat ik moet doen?! Ik bleef het gevoel houden dat ik de boel belazerde. Dat collega’s elk moment konden uitvinden, dat ik eigenlijk helemaal niets wist. Maar met behulp van mijn achterwacht, de protocollen op intranet, de geneesheerdirecteur, common sense en vooral het hoofd koel houden, kwam ik er uiteindelijk toch telkens weer uit.

‘Heb jij het gevoel dat jij de enige bent, die onvoldoende kennis heeft voor het werk dat je doet?’

Heb jij ook het gevoel dat jij de enige bent, die onvoldoende kennis heeft voor het werk dat ik doet? Dan heb jij mogelijk ook last van het imposter syndrome. Ik kan je geruststellen! Ik heb ontdekt, dat ik niet de enige ben. Ik moest wel de harde realiteit onder ogen zien en opbiechten dat ik me soms een beetje een bedrieger voel. En wat ontdekte ik? Ook die arts-assistent, die super zeker van zichzelf lijkt te zijn, blijkt hier last van te hebben. Evenals die ene vriendin die altijd een stap voor lijkt te lopen op de rest. Zelfs m’n supervisor voelt zich nog regelmatig onzeker. Say what?!

Daarom wil ik alle andere startende artsen een hart onder de riem steken: je bent niet alleen! Welcome to the club.